Home   fluitschip    Hoornse ontdekkingsreizigers    Modelbouw   Het_foto_album    Iets heel anders.    Contact

  

Een wonderbaarlijke reis

een deel van het reisverslag van de ervaren Indiëvaarder 

Willem Cornelisz. Schouten.

 

 

In 1615 ondernam de koopman Isaac Le Maire een poging het monopolie van de machtige V.O.C. te doorbreken 

De door hem opgerichte Australische Compagnie ruste twee schepen uit, de Eendracht en de Hoorn, onder bevel van zijn zoon Jacques en de ervaren Indievaarder Willem Cornelisz Schouten. Zij voeren uit met de opdracht een door vaart te vinden van de Atlantische Oceaan naar de Stille Zuidzee, zonder gebruik te maken van Straat Magelhaes. 

De V.O.C. had immers van de Staten-Generaal het alleenrecht gekregen om in het gebied tussen Kaap de Goede Hoop en straat Magelhaes handel te drijven en zonodig oorlog te voeren. Voorts moesten ze proberen het onbekende Zuidland, Terra Australis, te ontdekken. 

Australie hebben ze niet gevonden, maar wel een nieuwe doorvaart: Straat Le Maire, tussen Vuurland en statenland. 

Op 29 januari 1616 ronde de Eendracht Kaap Hoorn, het andere schip, de Hoorn was kort daarvoor door brand verloren gegaan. 

Toen Le Maire en Schouten in Batavia aan kwamen werd hun schip en hun goederen door de V.O.C. in beslag genomen. Dat gebeurde tegen de wil van de Gouverneur-Generaal J.P. Coen, Maar op uitdrukkelijk bevel van het bestuur van de Compagnie, de heren XVII, "omdat zij niet in haren dienst waren uitgevaren" ofschoon ze hun wereldreis tot een goed eind brachten, was de tocht geen onverdeeld succes, zoals uit de navolgende passages uit hun reisverslag zal blijken.

                                 

   Haven van hoorn rond de 17de eeuw

Den 14, Junij, ontrent den avont-stont zijn wy van texel uytgheseylt, den 16. smorghens hadden wy stilte, saeghen Duynkercken, en Calis (Calais).

Den 21, hadden wy noch den by-leggher (men moest voor de storm bijleggen), en liepen in wicht (Wight). De schipper dede vlijt om een timmerman te hueren, maar conde gheen becomen.

Den 25. smorghens als de wint goet was, lichteden wy onse Anckers; den 27. liepen in Pleymuyen (Plymouth). Daer bequamen wy een Timmerman van Medenblick.

Den 28. lichten wy onse Anckers, en gingen ’t seyl met een goede coelte, uit Pleymuyen.

Den 29. waren wy op 38 ½ graden. Desen dach hebben wy uyt-ghedeelt, aen 55 Man, twee hondert en vijf-en-t’sevetich Kasen, voor de gantsche reyse.

Den 4. Julij hadden wy de Wint Noord-Oost. Dit was de eerste dach dat wy rantsoen uytdeylden aen de Maets, te weten, voor elck Man vier pont Broodts, en een half pondt Boter s weecx, om op haer broot te smeren, ende een kanne Biers daechs.

Den 8. liep de wint Noord-West. Op dien dach overleet de Onder-Timmerman.

Den 1. November hadden wy de hoochte van 15 2/3 graden. Ginghen aen Suyden, en suyden ten oosten, met schoonen voortganck voor de wint en claer weder.

Den 18. December is ons schip Eendracht heel schoon ghemaeckt ( op een eiland voor de Zuidamerikaanse oostkust): vallende met de springh van de nieuwe Maen heel droogh, soo datmen daer om conde gaen.

Den 19. nae middach is de Schipper comen sien hoe ’t Jacht Hoorn schoon ghemaecky werde, vertocken corts daer naer, en men bestont met ruychte (twijgen) de Back-boorts sijde dat het vyer niet te blusschen was, en verbrande alsoo gheheel in ons ghesicht: snachts ginhk het Cruyt eerst aen brant, ende Stucken, daer yder voor ghevreest hadde.

Den 20. met alle de Assistenten aen het verbrande Jacht ghevaren, en hebben den brant ghelest, sagen datter niet veel overich was. Dat Yser werde inde sloep geladen, en aent Schip Eendracht ghebrocht, dat nu al van lant was, oock het Gheschut, en d’ Anckers

Den 12. januarij werde onse Sloep ghesonden naer de Pinguijns Eylanden, om Pinguijns te halen die te suoten, oock om Eyeren.

Den 13. quam onse Sloep met de pingguijns weder aen boort, die snachts inde Spierinck-Bay hadde gheleghen, waren meest bedorven door de hitte, maer souteden een Ocxhooft vol. Saghen oock drie oft vier Zee-monsters, hebbende grau hayr, met langhe becken, als Crocodillen.

Den 20. hadden smiddaechs de hoochte van 52 graden; sager veel Croos drijven, en Voghels die onder twater queeckten, sonder twijfel de Straet van Magallanes.

Den 24. smorghens saghen noch al voor uyt Landt, als Eylanden, heel hooch, dat ons docht met sneeu bedeckt te sijn. Ten laetsten onsen cours noch wat lancx de wal houdende, saghen een gat of Canael daer groote stroom uyt quam. Nae den noene liepen wy nae het gat toe, werwaerts ons oock de Vloet trock, maer alsoo het stilde, en de wint ons tegen quam, hebbent de nacht by ghehouden.

Den 25. smorgens sijnde shoonweder, seylden al het Canael in, cours doende eerst Suyt, Suyt-West, nae Suyden, en saghen aen beyde sijden landt dat Berch-achtich en hackelich was, wierpen in de Straeteen mijle van het lant dat aen back-boort lach, het Loot op vijftich Vadem schulp en steentjens: alsoo met groote vreuchde seylden wy door de Royale passagie: Godt danckende dat hy eensdeels verleent hadden, nae t’ghene wy soo verlanght hadden. Daer naer wert met ghemeene resolutie des Raets, het Westlickste lant ghenaemt Mauritius de Nassau: en het Oostelickste Staten lant. Sagen inde Straet hier veel Croos drijven,oock Pinguijns, Zee-Robben, en zeer groote menichte van Wal-Visschen. Teghens de nacht liep de wint teghens, met holle dijninghen, soo dat wy voorseecker statueerden dat wy nu de Suyt-Zee beseylden, en die passagie door gheseylt hadden, die voor alle Menschen tot nu verborghen hadde gheweest. Hier was groote menichte Voghelen.

Den 29. was het betogen locht, de wint Suyt-Oost,sagen lant in Ly van ons, West en West ten Suyden: en wat op clarende saghen wy dat het heel perfecte Eylanden waren, leggende ontrent twee mijlen van malcanderen, of het ghebroocken lant ware: hebben aengheloeft om daer boven te seylen. Hadden oock lancksamedijninghen uyt de Suyt-Westen, een taecken van volle zee, twater blijvende by sijn coleur, Dese Eylandekens leggende op de hoochtevan 57 ½ graden, be-Suyden de Linie Aequinoctiael, noemdese Barnevelts Eylanden, ter eeren van de Heere Iohan van Oldenbarnevelt. Nae de middach saghenwy lant Noort Noort-West, weer hooch, en wit van Sneeu, en saghen twee hooghe berghen int Westen: gissende dat daer het hooghe landt ten eynde liep, alsoo wy de eymden conden sien, met claer weder: twelck we ter eeren des Stadts van Hoorn noemden Capo de Hoorn: lach op de hoochte van seven en vijftich graden, acht en veertich Minuten. 

                                         de route rond Kaap Hoorn

Den 12. Februarij scherptede de wint, van de Noordelicker handt, ghewent West-waert: Ons verwonderde dat wy sijnde de Oost de Straet Magellan, nu daghelijcx begonden soo goet weder te crijghen, met soo slecht Water, daer het schrijvens van d’andere contrarie is. Heden is alle het Scheeps-volck met dubbel Rantsoen vereertt gheweest, tot een vreucht-teecken dat wy nu in de Suyt- Zee voeren, ende Strate Magellanes al boven, jae achter hadden. Oock wert by Generael advijs vanden breeden Raet gestemt, dat men de straet, oft nieuwe doortocht tusschen de Landen Mauritius of Staten Lant, den name gheven soude de Passage oft Straet le Maire.

Den 8. Majus (mei) smorgens quam de Son claer op: van daghe sagen wy teeckenen van lant, cleyne tackjens van Boomen, of ghewas sonder loof: oock sagen een Qual. Nae de middach lach de president (Jacob de Maire) in de Galerije speculerende Suyt-West uyt, sach wat wits blinckende, waer over hy de Piloot riep, om’t selfde oock te sien, naerder comende, sagent voor een Seyl aen, in forme van een Basaen, en quam recht op ons aen uyt de Suyt, en wilde nae een ander landt, het onder schoot hebbende, schenen zy of zy vervaert waren, en hielden van ons of: wy steteden de Sloup uyt, daer acht Muskettiers in ghestelt worden, en alsoo d’onse saghen dat al de mans boven stonden en al de Assagaien ghereet schoten zy een man in sijn Rugghe een schamp schoot, in elcke Schouderblat een gat, die spronck buyten boort, en noch 15. of 16. met hem: hun aensichten eerst swert maeckende met Assche of zy ter doot ginghen, latende alle Vrouwen en Kinderen, met een oude Man , die een grijse Baert hadde, en een Jongman int scheepken, die int water meenden haer te salveren met swemmen, ter tijt toe dat wy wech souden zijn: Een hadde een Kint in sijn arm, daer mede hy in’t water spronck: d’onse enterden het Scheepken, en stuerdent volck na ons toe, en’t Scheepjen oock aen ons boort, wierpen eerst veel Matjens over boort, en Hoenderen, en stelden haer niet te weer; aen boort comendesaghen dat het geele Indianen waren, en verstonden gheen van onse Talen, wy deden de Mans overcomen en dedese goet tractement, de Vrouwen claechden met traenen, dat haer Mans verdroncken waren, maer zy hebbense daer naer alle weder ghevischt, alsoo zy zeer goede swemmers, waren. Onse Sloep creghen noch twee van die ghene die buyten boort ghespronchen waren. Rghrn den avont setteden wy haer in haer Scheepken, by de Vrouwen, die haer soenden. Bevonden by haer eenighe Cocosnoten, Matjens, en Cleederen van Bast, daer zy de schaemte mede deckten. Zy schenen Zee-water te drincken, gavent haer jonghe Kinderen, die drie in’t ghetal waeren, ook eenighe die ouder waren. De President sont Aris Claessoon met Daniel le Maire, met eenighe snuystringhe om de Vrouwen te vereeren, diet terstont om den Hals, en op de Borst hinghen, wesende daer mede heel verblijt. Int afgaen wy dat een Vrouw seer weende om haer Man, die zy meende verdroncken te wesen, Zy gaven twee Cocos Noten en twwe Matjes Aris Claessoon voor zijn presenten, om dat wy haer niet misdoen suoden: Zy hadden swert hayr, eenighe los, eenighe wat gecrolt, maer niet ghecrispt. De Vrouwen was het hayr cort afghesneden, soo dat mense niet verkende, dan aen de Borsten. Zy hadden een drollighe fatsoen van een scheepjen, met een soldering op twee besloten Praukens, die anderhalf Vadem van malcander quamen, dweers over ghebonden met Balcken, of Stocken, en daer Plancken over gheleyt, daer op haddense een Hutjen of Tentjen van Matten lancwerpich, daer de Vrouwen en voorschip, op een dwars hout ghehecht, met hooft-Touwen, oockhadden een langhe Spriet besaens wijse, en conden wel aen de wint seylen: zy hadden schoon Tou van differente stoffe en fatsoen seer meesterlick gemaeckt: het boeysel van’t barckje, was van root Hout, als Suycker-Kisten: soo dat alles aerdich quam, hadden een Dissel van een swerte Toet-Steen, aen een stock ghebonden,die zy niet gheerne missen widen: haer Seyl was van Matten, het scheen dat zy op de gissinghe voeren, hebbende gheen Compas by haer. Doen zy van ons seylden setteden haer coursSuyt-Oost aen.

 

Zonder de bedoeling om ze te bereiken of te kwetsen.

Den 14. was het duyster weder: alst op-claerde saghen wy ten Westen een ander Eylant, seven Mijlen van ons. Als wy onder de Wal quamen, zijn terstont Canotjens naer ons ghecomen, wel 27 soo dat wy qualick conden loden, waeren oock diefachtich, en wilden de Lijn grijpen, en ’t Lood afsnijden, maer wy dreychden haer met Steenen te werpen. Onse Sloep ginck naer lant om te diepen, dien meenden zy ’t overvallen, maer als d’onse twee schoten ghedaen hadden, velden zy der twee, die inde gront storteden,en quamen niet weder op: dien vluchteden zy alle aen lant, en riepen Blou, bou, bou: gheen kennise hebbende van’t schieten. Daer qaum een Canoe van’t lant die bae de Dooden soude sien. Wy saghen veel Cocos-Boomen, en veel Hutten, de aerde was swert aen te sien, hoorden de Voghelen van’t landt singhen seer melodieuselick. Dit was een volck van fatsoen, zy wisten niet van Verckens of Hoenderen. Dit Eylandt noemde onse President de goede hope (Good Hope Isle (Niuafoe) in de Tonga Archipel) om dat wy allegader ghehoopt hadden daer verversschinge te crijgen, die wy wel ghebreck hadden.

Den 15. Iuilius sagen wy leeghe Sant-Strant, al vol gheboomte…… De Maets sagen terstont twee oft drie Canoes, die nae ons quamen, maer daer was een in, die nae ons wilde schieten, soo schoten wy eerst met loos Cruyt, dear nae in ernst: op het Schip meendense oock dat zy onse Sloep overvielen, en schoten twee Gotelinghen af, d’eene op Strant, d’ander naer het Bosch, daer zy met troupen stonden, en vlooden terstont wech: en alsoo de vreese nu int Volck was, werde gheresolveert dat men op het cleyne Eylandt soude landen wel ghewapent: soo dat de Schipper self mede voer, maer als de Inwwonders saghen dat zy landen wilden, vochten zy soo furieus en manlick, dat zy met Flitsen quetsteden veel van d’onse, jae wel sesthien: d’onse stonden oock niet stil, en speeldeder met Steen-stucken ende Musquetten onder dat het stoof.

Daen 16. smorgens het ancker ghelicht, en dieper inde Bay gheseylt tusschen beyde de Eylanden. Men resolveerde de Sloep, en boot uyt te setten, alst oock gheschiede, ginghen wel ghemonteert heen, zy voeren aen een cleyn Eylant, mede-brenghende twee hondert setich Cocos-Noten. Ontrent den avont quam een Indiaen als vrede versoeckende met sijn Canoe ontrent ons, en wierp ons toe een Hoet die daechs te vooren verloren was int vechten. Dese Inwoonders zijn heel onghecleet.

Den 14. October waeren wy al voorby Madura ghesylt: en saghen de Custe van Iava: en sylden dien dach voorby Tuban.

Den 29. settedent wy het voor Iacatra (Djakarta): wy vonden daer drie Enghelsche, en vier Duytsche (Nederlandse) Schepen. Dese nacht overleedt een man op ons Schip, die d’eerste was van de reyse, maer op de Jacht warender twee ghestorven: Godt zy ghelooft, die ons bewaert heeft.

Den 30. sloeghen wy onse Seylen af: En dachs daer naer, brchten wy alle onse Siecken aen lant: op de na-middach quam oock voor Iacatra de president Ian Pietersen Coenen, met het schip Bantan ghenaemt.

Den eersten November: Als wy voor Iacatra laghen, werde onse President, met de principale van ons volck ontboden van de President, die met sijn volle Reat was vergadert, en hy verclaerde aldaer, dat wy mosten afstaen van al ‘tghene dat wy daer ghebrocht hadden, soo t’Schip en Goet, en dat uyt last van de Oost-Indische-Compagnie, twelck onse President niet wel en behaechde, en hadde gheerne dses actie met vele redenen te niet ghedaen: daer op hem gheantwoort werde, dat hij die int gheheel soude in Hollant vinden, daer men recht soude wijsen van’t gewelt dat hem aenghedaen worde. Wy alsoo ons Schip quijt waren. Maer onse President met sijnen Broeder Daniel le Maire ende de Schipper van de Eendracht met noch thien man weren gheset op het Schip Amsterdam, dat nae het Vaderlant wilde. Andere werden bestelt op het Schip Zeelant: en ginghen tseyl van Bantam.

Den 31. December overleet dese werelt de couragieuse en vrome Iaques le Maire, gheweest hebbende onse President.

Den 1. Januarij hadden wy een Noort-Westen Wint, met storm, en dreven sonder Seyl, maer siende noch het Schip Zeelant.                  
                                                                                                                                 
Jan Pierersz. Coen

Den 7. Meert: seylden wy boven de Capo de bonne esperance, daer wy seer over verblijt waren.

Den 1.Aprilis sagen wy het Eylandt St. Helena, waer wy met vreucht vonden het Schip Zeelant, dat verdwaelt was van ons, maer eenighe daghen voor ons daer ghearriveert.

Den 25. Aprilis seylden wy de vijfde-mael onder de Linie Aequinoctiael, ende den 29. verscheen ons de Noort-Sterre, die wy nu wel twintich Maenden ghemist hadden.

Den 2 Julij arriveerden wy met het schup Amsterdam in Zeelandt. Hebbende dese moeyelicke en verdrietighe reise volbracht in twee Jaren, en achthien daghen: natalende onsen lieven en weerden vriendt den President Iacques le Maire, die gheerne het eynde van dese laboreuse Reyse ghesien hadde.

Uit: de ontdekkingreis van Jacob de Maire en Willem Cornelisz. Schouten in de jaren 1615-1617. Journaal uitgegeven en toegelicht door W.A. Engelbrecht en Dr. P.J. van Herwerden. Eerste deel. Werken Lindschoten-Vereniging. DeelXLIX, ’s-Gravenhage 1945 overgenomen uit The Adventure of sail 1520-1919.

 

Voor evt. aanvullingen, verbeteringen en suggesties kees@keeszoon.com

 

HOME